Luisterversie
Volgt nog
Toelichting
Onderstaand artikel in het Reformatorische dagblad was voor mij de aanleiding deze psalm te berijmen:
Psalm 114: passie en Pasen ineen
Jaco van der Knijff 18 maart 2024
“Hoe vaak zal in deze lijdenstijd Psalm 114 op de psalmbriefjes prijken? Ik vrees: vrijwel nooit. Het lied hoort tot de minst gezongen psalmen van ons kerkboek. Bijzonder jammer. Waarom? Omdat het in meer dan één opzicht een prachtige psalm is.
Allereerst gaat het hier om een poëtisch kunstwerkje van de beste soort. Vier keer vier korte regels, steeds opgebouwd uit twee parallelle zinnen. Schitterend van vorm, een volmaakt gaaf geheel.
In die vier strofen is vervolgens op een zeer compacte en beeldende wijze het hele Evangelie samengebald. De uittocht uit Egypte, de doortocht door de woestijn en de intocht in het Beloofde Land. De heilsgeschiedenis van Israël dus, maar dan bezongen als heilsboodschap voor het heden. Want de God Die dat destijds deed, is Degene Die het ook heden doet.
Heel compact, maar ook zeer beeldrijk. Een schuimende Schelfzee die wegvlucht, een kolkende Jordaan die terugwijkt. Bergen springen op als rammen en heuvelen huppelen weg als lammeren. Als God ingrijpt en Zijn volk bevrijdt, raakt heel de natuur in rep en roer. Het water –beeld van vijandige machten– moet wijken, bergen –beeld van standvastigheid– komen in beweging. Ja, de hele aarde schudt op z’n grondvesten als de Heere Zijn gezicht laat zien.
En dan, na al die hectiek, eindigt het abrupt met de wateren van Horeb en Meriba. De staf van Mozes, die eerst het woeste water splijt, slaat nu een keiharde rots tot een klaterende fontein. Overvloed in de woestijn, een oase in de wildernis.
Waar andere geschiedenispsalmen –Psalm 105 bijvoorbeeld– heel veel woorden gebruiken, zegt Psalm 114 hetzelfde in kort bestek. Het paasevangelie van Israëls bevrijding in een notendop, verpakt in prachtige poëzie.
Maar er is meer. Psalm 114 behoort tot de reeks Hallel-psalmen (Psalm 113-118) die tijdens de Joodse Pesachviering klinken. Als de Heere Jezus dus in die laatste nacht „de lofzang” zingt alvorens Hij naar Gethsemane gaat (Matth. 26:30), neemt Hij ook deze woorden op de lippen. De Heiland zingt vlak voor Zijn bitter lijden over de bevrijding uit angstland Egypte, over bedreigend water dat moet wijken, over springende bergen en een bevende aarde. En over levend water dat uit een gespleten steenrots welt. Hoe zal dat geklonken hebben in de opperzaal…
Psalm 114 past dus bijzonder goed in de lijdenstijd: passie en Pasen ineen. De fraaie, springerige melodie die in de 16e eeuw voor dit lied gecomponeerd is, hoeft niemand af te schrikken. Die is alleen maar lastig omdat de psalm nooit gezongen wordt. En dat kan vanaf zondag veranderen”.
Tot zover het artikel
Cham – Mitsraïm – Egypte
Ik las ergens dat in de grondtekst het woord Mitsraïm gebruikt wordt, meestal vertaald met Egypte(land). Mitsraïm is éen van de zonen van Cham en wordt aangemerkt als de stamvader van Egypte. In psalm 105 wordt Egypte ook “Cham” genoemd (psalm 105 vers 23 en 27).
Volk met een vreemde taal
De Naardense Bijbel vertaalt hier: Barbaars manschap. Veel andere vertalingen vertalen met: volk met een vreemde taal. Het is een uitdrukking die iets zegt over de manier waarop naar een vreemd volk gekeken werd. Een volk met een vreemde taal zegt meer dan alleen maar iets over de taal die een volk hanteert. Het zegt iets over het volk als geheel en dan niet in positieve zin. Ik heb ervoor gekozen om de uitdrukking “vreemde taal” te omschrijven met “menuewels” (zie voor betekenis ook onder knop “uitleg”). In dit verband kan menuewels het best omschreven worden als: vreemde manieren (impliciet de vreemde taal).
Angoan
Woerumme, boargen, goa-j as ràmme an… Hier hanteer ik het werkwoord “angoan” dat in deze context de betekenis heeft van “(wild) tekeer gaan” (Waarom, bergen, gaan jullie als rammen tekeer?)
De weuste.
Weust = woest (van landschap). Woestijn = weustenieje. Weuste hanteer ik hier als een soort verkorte vorm van woestijn (woestheid).
Ràmme – làmmkes