De lofzaank van Elizabet

Op de wieze van: “Er is een roos ontloken…”

1.
Maria, wat ne eare,
God is tot oe ekùmn.
Oonder de vrouwn, genareg,
heb iej Zinn Woord venùmn!
Hee gef an oe de zeangn
umm oonder t hatte, stille,
de Nieje Vruch te dreangn.

2.
Woerumme toch dee eare,
woer hebb ik t an te daankn,
iej, moo van minnen Heare,
vuur miej den raejs te maakn.
Iej nuemn minn naam en voort
veuln ik et wich van wille
ópspringn in minnen skoot.

3.
Alns wat de Heare earder
Maria hef ezeg
geet vast’ en zeeker vearder,
veent in de weald zinn weg.
Maria hef den dag
geluewt met hatt’ en zeele;
zoo wort Gods woord volbrach.

Luisterversie

Volgt nog

Toelichting

N.a.v. de berijming van A. Visser en (ds) C.J. Meeuse kwam ik op de gedachte een poging te wagen om de lofzang van Elizabet te berijmen in het Rijssens. Maar om even wat anders onder handen te hebben besloot ik om de lofzang eerst in het Nederlands te berijmen (zie onder deze toelichting). Op zoek naar een geschikte melodie begon het lied “Es ist ein Ros entsprungen” ergens in mijn achterhoofd te resoneren. Deze blijde, opgewekte en toch eeuwenoude melodie (ontstaan rond het jaar 1600) leek me geschikt om daarvoor te gebruiken.
Het werd een boeiende “expeditie”. Meer dan voorheen kwam ik er achter hoe anders het Rijssens dialect in elkaar steekt vergeleken met het Nederlands. De Nederlandse berijming ging me veel gemakkelijker af dan de Rijssense. Eén op één berijmen (van het Nederlands naar het Rijssens) is gewoon onmogelijk, tenzij je je in allerlei krampachtige taalkundige bochten wringt. De Rijssense versie verschilt dan ook aanmerkelijk van de Nederlandse; niet zozeer qua inhoud, maar veelmeer qua vertolking.
Wel heb ik, in vergelijking met de psalmen, meer vrijheid genomen t.a.v. de Bijbeltekst. De Lofzang van Elizabet heeft daarom wat meer het karakter van een (vrij) gezang.

De lofzang van Elizabet

Op de wijs van: “Er is een roos ontloken…”
1.
Maria, kom, ik ken je
en weet dat jij het bent;
onder de vrouwen ben je
gezegend en gekend.
Gezegend is het Kind
Dat in jouw schoot geweven
Zich daar als Vrucht bevindt.
2.
Vanwaar de grote ere,
vanwaar die lange tocht,
jij, moeder van mijn Heere,
waarom mij opgezocht?
Want jouw verstilde lach
roept Gods geheim tot leven
waarvoor ik danken mag.
3.
Toen jij kwam aangelopen,
op ’t horen van jouw klop,
brak vreugde in mij open;
het kind sprong vrolijk op!
Gezegend is jouw groet,
en ‘t heil door God gegeven,
waarvan ik zingen moet.
4.
Ja zalig is de moeder
die ademt op Gods Woord;
naar God en haar Behoeder
gelovig heeft gehoord.
Wat in ‘t verborgen wacht
wordt tot het licht gedreven.
Zo wordt Zijn woord volbracht.