Psalm 13

1.
Wolange, miln in groote stried
vegàt, Iej, HEARE, miej aaltied
en zeuk’ ik aajt vedan en bange
Oewzelf, Oew leeflek lech; wola-nge
bliew Iej mer vot, zoo vear, zoo wied?

2.
Wolange mu-k in n biestern, bleend,
de daage duurkomn vol vedreet,
wolange zol minn viejaand lachen
as Oewe oongn minn nood neet zag-gen?
Kiek miej toch an, geewt miej beskeed.

3.
Maak dàt minn oongn wier healder wort
en redt miej van de dood, o God
loat ook ginn viejaann miej verachen,
en laot miej, meu en klean van kra-chen,
neet stroekeln as zee met miej spott.

4.
Mer ik vetrouw Oe op Oew woord,
k maak Oe met heel min hatte groot.
Ik zal de HEARE ear’ bewiezen
en vuur Um zingn, Zinn goodhaejd prie-zen,
minn God, Minn Redder in de nood!

Luisterversie

Volgt nog

Toelichting

“Hoelang nog, HEERE? Zult U mij voor altijd vergeten”. Zo begint vers 2 en ik las ergens dat er iets onlogisch zit in deze zin. Het zou logischer klinken als er zou staan: Hoelang, HEERE, zult U mij vergeten? Maar: Hoe lang…voor altijd; hier schuurt iets. Het is (denken wij) óf het éen (hoelang), óf het ander (voor altijd). Maar het leven is niet altijd logisch en in de worsteling met God is dit misschien juist wel de waarheid: de spanning tussen “hoe lang nog” en “voor altijd”. Het geloof zegt: hoe lang…; het gevoel zegt: voor altijd…Om je heen kijkend zeg je: er komt maar geen einde aan; omhoog kijkend zeg je: maar er komt een einde aan… en die twee waarheden kunnen danig met elkaar overhoop liggen in het leven. Dat deze spanning vervlochten is in de poëzie van de psalmen onderstreept alleen maar het waarheidsgehalte ervan. De psalmen zijn geschreven niet alleen maar met het hoofd in de wolken, maar ook met beide voeten op de grond van deze weerbarstige aarde… Wat ook opvalt is de abrupte overgang van vers 5 naar vers 6 in de onberijmde psalm. Zonder “aanloop” springt de psalm van klaagzang naar lofzang. Deze abrupte overgangen kom je vaker in de psalmen tegen. Je zou ook kunnen zeggen: klaagzang en lofzang staan naast elkaar en beide zijn waar. Er is geen vloeiende overgang van het een naar het ander, maar: het is het éen én het ander, de “lach ín de traan”…