Uitleg
Onderaan deze pagina is een lijst opgenomen met (oud-)Rijssense woorden.
Het berijmen van psalmen in het algemeen is tegelijkertijd lastig én uitdagend. Je hebt namelijk te maken met diverse beperkingen: 1. Het is mijn intentie dicht bij het Bijbelse taalgebruik te blijven (met inachtneming van wat onder punt 4 en 5 genoemd wordt) 2. Het moet passen in de bijbehorende melodie en versvorm 3. Het moet zingbaar zijn 4. Het moet hedendaags – dus begrijpelijk – zijn 5. Er moet sprake zijn van natuurlijk taalgebruik 6. Last but not least; het moet rijmen…
Psalmberijming in het Rijssens
Berijming van psalmen in het Rijssens brengt naast bovenstaande beperkingen nog meer weerbarstigheden met zich mee: 1. Het Rijssens (west-Twents) is onderdeel van het Nedersaksisch taalgebied en heeft geheel eigen taalkenmerken. Er moet dus eerst een vertaling plaatsvinden van het Hollands naar het Rijssens 2. Het Rijssens is van oorsprong een spreektaal en minder rijk aan woorden dan het gangbare Hollands. De mogelijkheden zijn beperkter; diverse Bijbelse uitdrukkingen moeten nog “uitgevonden” worden. Juist het moeten uitvinden van nieuwe dialectwoorden is inherent aan het feit dat het Rijssens een spreektaal is. Een prachtig voorbeeld hiervan (hoewel niet voorkomend in de psalmen die ik tot nu toe berijmd heb) is het woord menuewls (of: menuevls) dat afgeleid is van het woord manoeuvres en de betekenis heeft gekregen van vreemde manieren, rare streken. Ondanks de beperkingen die het Rijssens als streektaal heeft, kent het dialect daarentegen kenmerkende uitdrukkingen die de psalmen een geheel eigen charme geven. Zo is er, bij voorbeeld, in Psalm 42 sprake van vùlle wille, letterlijk: veel plezier, maar in de context van deze psalm kan wille ook gelezen worden als vreugde. 3. Het Rijssens rijmt vaak heel anders dan het Hollands. Je kunt een Hollandse berijming niet zomaar één op één overzetten in het Rijssens. Qua rijm niet, maar ook taalkundig niet. Voorbeeld: eten – weten wordt ètn – weetn. En de rijmwoorden klagen dragen vragen klinken in het Rijssens als: klaangn, dreangn, vroangn.
Vanwege de beperkingen die het berijmen met zich mee brengt veroorloof ik me bewust bepaalde vrijheden om te voorkomen dat de psalmen te gekunsteld worden. Ik laat liever dingen weg dan toe te voegen. Met weglaten bedoel ik niet zozeer letterlijk weglaten, overslaan; wel dat ik bepaalde feiten meer tussen de regels door mee laat klinken. De essentie van de psalm gaat niet verloren; de psalm blijft duidelijk herkenbaar als psalm. In bijvoorbeeld Psalm 42 gebruik ik geen aardrijkskundige aanduidingen (Hermon, Jordaan), maar spreek wel van bergen en wateren. Vaak voeg ik – ook vanwege de zingbaarheid en begrijpelijkheid – zaken samen tot compacte zegswijzen. Soms haal ik om die reden iets wat verderop in de psalm benoemd wordt naar voren. De psalm is voor mij vooral uitgangspunt. In plaats van uitvoerige omschrijvingen kies ik voor soberheid (minder = meer). Zo heeft bijvoorbeeld psalm 3 slechts twee coupletten in plaats van vier zoals in de psalmberijming van 1773. Dat neemt niet weg dat ik in een enkel geval kies voor een meer uitvoerige omschrijving; soms noodgedwongen om een vers te completeren, óf om een Bijbelse uitdrukking nader te omschrijven. Hoewel ik aanvankelijk wat vrij omging met de taal van de psalmen, bemerkte ik dat ik na verloop van tijd toch steeds meer en meer zo dicht mogelijk bij de taal van de psalmen zelf probeer te blijven. Daarmee maak ik het mezelf niet gemakkelijker, maar juist daarin ligt ook weer de uitdaging. Evengoed maak ik soms een “uitstapje” en komt iets van mezelf om het hoekje kijken…
Een berijming is en blijft mensenwerk en kan nooit op dezelfde hoogte staan als de onberijmde psalm. Alleen de psalm zoals die in de Bijbel tot ons komt mag het predicaat “Woord van God” dragen. Berijmingen zijn altijd een afgeleide, “second best”. We moeten als berijmer onze plek weten.
Welk Rijssens?
Misschien een vreemde vraag. Feit is echter dat het Rijssens van vijftig jaar geleden anders is dan het hedendaags Rijssens. Rijssens is als spreektaal voortdurend aan veranderingen onderhevig. Als kind was het normaal om Rijssens te spreken; thuis, op straat, in de winkel. Het is dát Rijssens dat voor mij de leidraad is.Soms voeg ik een verouderd Rijssens woord toe als vorm van herwaardering. De keuze is willekeurig; soms herinner ik me een bepaald woord of komt het gewoon op mijn pad. Wie het Rijssens woordenboek bestudeert ontdekt dat het Rijssens van driekwart eeuw geleden behoorlijk verschilt van het van het hedendaags Rijssens. Veel woorden die in het woordenboek staan zijn ook voor mij nieuw! Met name in de afgelopen 50 jaar werd het “modern” om kinderen niet in het Rijssens, maar het “Hollands” op te voeden. Het laat zich raden wat voor plat Hollands dit als gevolg had en heeft. Veel jonge Rijssenaren beheersen het dialect niet meer of spreken een afgezwakte vorm ervan. Er is veel ruis op de lijn gekomen. Gelukkig geldt dit niet voor iedereen. Steeds meer dringt het besef door hoe belangrijk het is om het Rijssens dialect te bewaren en weer te doen herleven. Deze psalmberijming wil ook daaraan bijdragen!
Spelling Rijssens dialect
Ik heb bewust gekozen voor de spelling van het “Woordenboek Rijssens dialect” van de hand van Mr. K.D. Schönfeld Wichers (in Rijssen bekend als Karel van n Netoares). Persoonlijk vind ik deze spelling mooi en het meest recht doen aan de eigenheid van het Rijssens dialect. Het is niet de enige spellingwijze van het Rijssens/Twents, maar daar ga ik hier niet verder op in.
Het probleem doet zich voor dat het Rijssens dialect nooit officieel is vastgelegd. In de psalmen richt ik mij zoveel mogelijk naar de spelling van Schönfeld Wichers, maar hij is beslist niet het einde van alle tegenspraak. Ook zijn woordenboek kent z’n beperkingen. Hij heeft naast het “Woordenboek Rijssens dialect” ook nog het “Woordenboek Nederlands Twents” samengesteld. Leg ik beide woordenboeken naast elkaar, dan kom ik soms meerdere schrijfwijzen van één en hetzelfde woord tegen. Ik veroorloof me soms enige vrijheid met betrekking tot de schrijfwijze van het Rijssens dialect.
Het lastige is, zoals eerder opgemerkt, dat het Rijssens geen schrijftaal is, maar een spreektaal die voortdurend aan veranderingen onderhevig is. Speurend op het internet kwam ik twee opmerkelijke feiten tegen. Als eerste: iedere Rijssenaar spreekt z’n eigen dialect! Met andere woorden: ook binnen Rijssen zelf kun je diverse verschillen horen in de uitspraak van woorden, al zijn die verschillen subtiel en voor een buitenstaander niet te horen. Ik heb me laten vertellen dat er zelfs onderscheid is tussen West- Rijssens en Oost-Rijssens! Een ander feit: er is een project gestart om het Rijssens vast te leggen op een geluidsdrager. Daarvoor heeft men het Bijbelboek Johannes “vertaald”. Feitelijk is het een bewerking van de Twentse vertaling (Biebel In De Twentse Sproake), een omzetting dus van het Oost Twents naar het West Twents (Rijssens). Vooraf werden afspraken gemaakt met de verschillende voorlezers over de uitspraak!! In de praktijk is er kennelijk sprake van een gevarieerd klankidioom.
Afwegingen
Het Rijssens kan in de oren van iemand die de psalmberijming van 1773 (of een andere berijming) gewend is, onwennig en zelfs enigszins “plat” overkomen. Het Rijssens is van nature een in de praktijk ontstane taal met een eigen klankidioom en een schat aan eigen – soms unieke – uitdrukkingen en woorden.
Interessant is bijvoorbeeld dat er onderscheid gemaakt wordt tussen kop en hoofd en dan niet in die zin dat dieren een kop hebben en mensen een hoofd. De functie bepaalt of er sprake is van kop of hoofd. Volgens het Rijssens woordenboek: je zegt heuwd als het hoofd bedoeld wordt als orgaan; je zegt kop als het hoofd bedoeld is als lichaamsdeel. Ik vrees dat voor veel Rijssenaren dit onderscheid niet (meer) even duidelijk is en dat beide woorden door elkaar gebruikt worden. In de Twentse Bijbel wordt dit onderscheid ook gehanteerd; in o.a. Psalm 23 lezen we: “Iej zalft miej ’n kop met öllie” (Rijssense spelling: ùllie). Deze zin heb ik, bij uitzondering, bijna letterlijk overgenomen uit de Biebel in de Twentse Sproake. Ook in Psalm 133 gebruik ik om die reden het woord kop in plaats van heuwd. In Psalm 73 maak ik eveneens gebruik van van heuwd en kop (kùppe). Hier is het gebruik meer pragmatisch; heuwd rijmt op geleuwt (geloven) en kùppe rijmt op lùppe (op de lùppe goan betekent op de loop gaan). Het gebruik van het woord kùppe is ook ingegeven vanwege het feit dat hier sprake is van goddelozen, uitbuiters en in die context voelt het gebruik van het woord kùppe passend. Maar het woord kop behoeft dus helemaal geen negatieve lading te hebben, zoals Psalm 23 en Psalm 133 laten zien. Als je met hoofdpijn thuis kwam was het heel normaal om te zeggen: k Hebbe nen zearn kop. Op de Veluwe hoorde ik kinderen praten over kopzearte. Ik wil hier nog aan toevoegen dat het Nedersaksisch sterk verwant is aan het Duits. Ook het Duits kent op dezelfde wijze het onderscheid tussen Kopf en Haupt.
Duchen en vreezen; aanpassingen in de psalmen
Aanvankelijk gebruikte ik het woord duchen in de betekenis van duchten, vrezen. In het woordenboek “Rijssens dialect” wordt aan het woord duchen de betekenis gegeven van zowel denken als vrezen. Deze tweede betekenis (vrezen), vind je niet meer terug in het woordenboek “Nederlands-Twents”. Ik ben het tot nog toe ook niet tegengekomen in de Biebel in de Twentse Sproake. In het Twents Psalmbook daarentegen kwam ik het wel weer tegen in Psalm 91:6 ( hee hoof nen draak neet duchten).Ik heb hierover contact opgenomen met een streektaaldeskundige en hij gaf aan dat het hier een kwestie betreft die veel te maken heeft met hoe Rijssenaren dit zelf aanvoelen. Bovendien is de herkomst van de betekenis vrezen twijfelachtig. Ik heb de vraag wat breder uitgezet en kreeg toen als reactie dat duchen in de betekenis van vrezen geen enkel probleem was… Dit voorbeeld laat zien hoe lastig het is om vertaalkeuzes te maken. Omdat er toch twijfels zijn rondom het woord duchen (gezien ook het feit de Schönfeld-Wichers het in zijn woordenboek Nederlands-Twents, in de betekenis van vrezen, niet meer gebruikt) heb ik besloten het woord duchen in de betekenis van vrezen niet meer te gebruiken en, voor zover reeds gebruikt, aan te passen. Het geval wil dat in het RDMagazine van 8 april 2023 psalm 23 is opgenomen waarin gebruik gemaakt wordt van het woord duchen (vers 2: ik hebb’ gin kwoad te duchen). Het komt wél voor dat duchen gebruikt wordt in de betekenis van denken, bijvoorbeeld: Wat ducht oe/wat ducht tr oe van? (wat denk je/wat vind je ervan?). Het blijft natuurlijk de vraag of hiermee het laatste woord over duchen gezegd is…
Het woord vreezen blijf ik gebruiken. In beide woordenboeken kom je dit woord tegen, met als toevoeging dat het hier gaat om een spreekwijze van godsdienstige aard (denk aan de HEERE vrezen). Ik moet er wel op wijzen dat het woord vreezen (de ee klank uitgesproken als de ee in beer) als tweede betekenis heeft: vriezen. In dat geval wordt de ee-klank uitgesproken als een langgerekte “i” (vriizn). Daarvoor heeft het Nederlands geen lettercombinatie.
Daarnaast kent het Rijssens dialect het woord fiddern dat hevig beven (van het lichaam) betekent. Zie bijvoorbeeld Psalm 2: Buug dan vuur God en fidder vuur Zinn vlook.
Leed; lied of leed?
Het woord leed betekent in het Rijssens zowel lied als leed (verdriet). Uit de context moet worden opgemaakt welke betekenis gegeven moet worden. Het wordt lastig als de context niet duidelijk is. Daarom heb ik voor mezelf besloten om leed te schrijven als léed (met leesteken ‘ boven de eerste e) wanneer lied bedoeld wordt. In de betekenis van verdriet blijft het gewoon leed.
Ook de uitspraak verschilt:
Léed (lied) wordt uitgesproken met een langgerekte i-klank (liid); deze schrijfwijze kennen we niet in onze taal. Vandaar het leesteken boven de eerste e (é).
Leed in de betekenis van verdriet wordt uitgesproken met de ee-klank zoals we die horen in woorden als beer of meer.
In psalm 22 bijvoorbeeld wordt leed in vers 5 gebruikt in de betekenis van lied (léed) en in vers 6 in de betekenis van leed (verdriet).
De auteur van het “Woordenboek Rijssens dialect” heeft geen medeklinkercombinatie kunnen vinden om dit subtiele verschil in klank weer te geven. Vandaar het leesteken als voorlopig hulpmiddel.
Beleefdheidsvormen
Het Rijssens kent geen beleefdheidsvormen als U, Gij. Ook God wordt aangesproken met “Iej”, “Oe”. (Van oe betekent van jou; dus niet van u)
Spelling; aanpassingen
Kort geleden ben ik begonnen de spelling enigszins aan te passen met het oog op de leesbaarheid. Dit op grond van opgedane ervaringen in de achterliggende tijd. Tijdens het zingen van psalmen heb je geen tijd om na te denken over wat er precies staat en met name voor de Rijssenaar die niet gewend is Rijssens te lezen kan dat best lastig zijn, want het orgel speelt wél door! Laat staan de niet-Rijssenaar… Hieronder ga ik uitvoeriger op de wijzigingen in. Mogelijk is het door een oplettende lezer al opgemerkt.
Lezen of zingen van een tekst is niet hetzelfde. Dit kan ik verduidelijken met een voorbeeld: we zingen psalm 6 vers 9 (volgens de berijming van 1773) als volgt: De Heer’ wild’ op mijn kè-hè-hèrmen… enz. We ervaren dat als normaal, want zo zing je dat nou eenmaal. Maar als een predikant dezelfde regel op dezelfde manier voorléest, zitten zowel kerkenraad als gemeente met gekromde tenen in de kerkbank en stellen ongetwijfeld vragen bij de mentale gezondheid van hun dominee… Bovendien kun je bij het lezen van een tekst alle tijd nemen om de betekenis van de woorden tot je te laten doordringen, maar al zingend is die tijd je niet gegund omdat, zoals ik hierboven al opmerkte, het orgel wél doorspeelt… Vandaar de volgende wijzigingen:
De “stomme e” die ik eerst weg liet wordt nu wel genoteerd. Voorbeelden:
Meansknkeendr (mensenkinderen) verandert in meanskenkeender
Waandl en haandl (wandel en handel) verandert in waandel en haandel. Enz. Een enkele keer laat ik een woord staan zoals het origineel gegeven is zoals kùjrn (praten).
Woorden als ouwer (over) en belouwn (beloven) worden voortaan geschreven als oawer en beloawn. Qua klank is dit mijns inziens logischer en voorkomt ook verwarring, bijvoorbeeld ten aan zien van het woord bouwn. Bouwn kan zowel bouwen als boven betekenen. Bouwen blijft bouwn, maar boven wordt voortaan geschreven als boawn. De oa-klank is langgerekter, in overeenstemming met de uitspraak van de woorden.
Een andere wijziging betreft de uitgang – heid. Schreef ik aanvankelijk “eewegaejd”, nu wordt het “eeweghaejd”, met een “h”. Woaraejd (waarheid) wordt woarhaejd enz.
Gelegenheidsspelling vanwege zang technische kwesties bij lidwoorden
Onbepaald lidwoord
Het onbepaald lidwoord een kent in het Rijssens dialect verschillende vormen, afhankelijk of het er opvolgend zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Men spreek over nen keal (een man; mannelijk), ne vrouwe (een vrouw; vrouwelijk), n hoes (een huis; onzijdig).
Soms moet bij onzijdige zelfstandige naamwoorden (woorden waar je het voor kunt zetten) het lidwoord afzonderlijk gezongen worden omdat de ritmiek van een psalmregel daar op natuurlijke wijze om vraagt. Als voorbeeld geef ik psalm 119 vers 4, de laatste regel: Oewn weg is miej een woonder.
In het Rijssens wordt n woonder praktisch als éen woord uitgesproken; de n wordt samengevoegd met het er opvolgend zelfstandig naamwoord: nwoonder
Bij bovenstaande palmregel botst dit echter met de melodie. Daarom kies ik ervoor het onzijdig lidwoord “n” apart te zingen en schrijf ik voluit “een”, uitgesproken als un (met de u-klank als in munt). Je zingt de regel als: Oewn weg is miej een woonder. Bij het uitspreken van een woonder hóór je un woonder, maar wel zodanig dat de u-klank meer achter in de keel wordt uitgesproken en letterlijk op de achtergrond blijft hangen; je hoort ‘m wel en je hoort ‘m niet, en passant, in het voorbijgaan. In de psalm wordt un met wat meer nadruk gezongen dan dat het in de praktijk uitgesproken wordt en dat heeft, zoals eerder gezegd, te maken met een zang technische kwestie waar ik enigszins vrij mee omga.
De onbepaalde lidwoorden nen (een, mannelijk), ne (een, vrouwelijk) n (een, onzijdig) worden vaak niet volledig uitgesproken maar net als in het voorbeeld van hierboven (nwoonder) samengevoegd met het er opvolgend zelfstandig naamwoord (nkeal, nvrouwe). Als voorbeeld noem ik Psalm 1 vers 3 de laatste regel: mer n weg … dient te worden gezongen als: mer nweg…, maar wordt in de praktijk gezongen als mern weg (dus ook weer vloeiend). (In Rijssen kent men het grapje dat elk zelfstandig naamwoord met een n begint. Op de vraag “Wat of wie vind je in de kerk en het begint met een n” is het antwoord: nùrgl, ndoomie, nkùstr, npreakstool enz.)
Bepaald lidwoord
Mannelijk: de of n; vrouwelijk: de; onzijdig: t; meervoud: de.
Voorbeelden: n keal, de màestr; de vrouwe; t wich; de wichtr. Ook hier kan het gebeuren dat het lidwoord t afzonderlijk gezongen moet worden en wordt dan aangeduid met et. In het Twents dialect komt de doffe of toonloze “e” weinig voor, omdat deze klank doorgaans “ingeslikt” wordt. Bijvoorbeeld: t wich (het kind). Om zang technische redenen (o.a. vanwege een beter en vloeiender verloop van een versregel) heb ik ervoor gekozen de doffe “e” soms mee te laten klinken en gebruik ik het woord et (et uitgesproken als ut zoals in munt).
Het blijft zoeken naar een juiste weergave van het dialect omdat zingen heel anders van karakter is dan spreken. Laat dus duidelijk zijn dat de schrijfwijze een (un) en et (ut) voorbeelden zijn van gelegenheidsspelling die voortkomt uit de ritmiek van een psalmregel. Ik ga er enigszins vrij mee om, met als doel de psalm zo vloeiend mogelijk te kunnen zingen. Het mogen inconsequenties ten aanzien van de spelling zijn; ze komen wél ten goede aan de zingbaarheid.
Er valt meer te zeggen over lidwoorden, maar ik beperk met tot die gevallen die nodig zijn te weten om de psalmen in het Rijssens goed te kunnen zingen.
Bezittelijke voornaamwoorden
Het Rijssens kent vier verschillende vormen van de bezittelijke voornaamwoorden, afhankelijk of het er op volgend zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoudig is. Hieronder een overzicht:
Mannl. | Vr. | Onz. | Mv. | |
E1 mijn | Minnen (mienen)* | Minne (miene) | Min (mien) | Minne (miene) |
E2 jouw/uw | Oewn | Oewe | Oew | Oewe |
E3 zijn / haar | Zinnen / Ùern | Zinne / Ùere | Zin / Ùer | Zinne / Ùere |
Mv 1 ons, onze | Oonzn | Oonze | Oons | Oonze |
Mv 2 jullie | Oewleu | Oewleu | Oewleu | Oewleu |
Mv 3 hun | Ùern | Ùere | Ùer | Ùere |
*Ook in het Rijssens is het gebruikelijk geworden om mien, miene(n) te zeggen in plaats van min, minne(n). Zelf heb ik het ook zo aangeleerd. In de Biebel in de Twentse sproake wordt ook mien, miene(n) gebruikt.
Bovenstaand overzicht is overgenomen uit het Woordenboek Rijssens dialect. De vraag echter is welke Rijssenaar zich de regel (nog) bewust is. Mijn ervaring is dat in geval van meervoudsvormen de regel nog redelijk toegepast wordt (op het gevoel!), maar dat in geval van zelfstandige naamwoorden die met “de” en “het’ beginnen, het onderscheid tussen mannelijk, vrouwelijk en onzijdig niet meer (goed) herkend of aangevoeld wordt en er dus maar wat “aangerommeld” wordt, op het gevoel af, of wat men maar aangeleerd heeft gekregen. Zelf weet ik niet beter of we hadden het over mie vaa, mie moo en mie wich; correct Rijssen zou dan zijn: mienen vaa, miene moo, mien wich of, in oud Rijssens: minnen vaa, minne moo, min wich. Miene wichtr werd dan wel weer correct uitgesproken, omdat dat “zo hoorde”.
Het merkwaardige feit doet zich voor dat een dialect opeens ingewikkeld wordt op het moment dat je het op schrift wilt stellen. De problematiek rond de bezittelijke voornaamwoorden werd ik me zelf pas gaandeweg bewust. Voeg daarbij het gegeven dat de Twentse Bijbel wél consequent de regel volgt, maar dat het “Twents Psalmbook” (samengesteld door de predikant G. Morsink) er geen rekening mee houdt en de regel pragmatisch toepast, afhankelijke van de lengte van de versregel of het ritme ervan. In Psalm 22 vers 1 lezen we Mien God…, maar iets verderop in Psalm 27 vers 1 …mienen God… (dit laatste is volgens de regel, althans, volgens Schönfeld Wichers). Zo ook … zien troon… (psalm 97 vers 1) en …zienen troon… (psalm 103 vers 8) en in psalm 89 vers 11 …zien trone… (i.p.v. zienen troon).
Wat nu te doen. Mijn geweten zegt me de regel te volgen. De “dichter” in mij wil zich wat minder gebonden voelen. Misschien moeten we, met een variant op een oude wijsheid, besluiten dat de mens er niet is voor de taal, maar de taal voor de mens. Ik veroorloof me enige vrijheid wat betreft de regel, zolang het maar niet indruist tegen mijn taalgevoel. Wel probeer ik zo dicht mogelijk bij de regel te blijven. In de praktijk wordt het onderscheid tussen minnen en minne vaak niet meer herkend of gebruikt; ik probeer dit onderscheid in de psalmen aan te duiden met min (onzijdig; bijvoorbeeld min wich – mijn kind) of minn; met een dubbele nn om aan te duiden dat het hier gaat om minne of minnen. De komma laat ik achterwege (minn’ ) omdat de dubbele nn al aangeeft wat de bedoeling is, maar ook om het letterbeeld zo rustig mogelijk te houden. Hetzelfde geldt voor zinnen en zinne; deze voornaamwoorden geef ik weer als zinn. Als het zo uitkomt gebruik ik wel voluit minne, zinne of minnen, zinnen. Inplaats van oewn gebruik ik soms oewen als dat zangtechnisch beter uitkomt.
Werkwoordsvormen
Het Twents kenmerkt zich door enkele afwijkingen wat betreft de werkwoordsvormen in de tegenwoordige tijd. Persoonsvormen namelijk krijgen in het meervoud (mv) dezelfde uitgang als in het enkelvoud bij jij, je (t2) . In het Nederlands zeggen wij: jij koopt, wij kopen. Je zou verwachten dat dit in het Twents klinkt als: iej koopt en viej koopm. In werkelijkheid zegt een Rijssenaar: iej koopt en viej koopt. Hieronder laat ik in een schema zien hoe dit werkt bij enkele werkwoorden. Daarbij moet nog opgemerkt worden dat ook de hij-vorm (tegenwoordige tijd) vaak (maar niet altijd) een afwijkende vorm kent. Feitelijk gaat het hier om specifieke taalkenmerken die eigen zijn aan het Nedersaksisch.
werkwoord | koopm (kopen) | krieng (krijgen) | veenn (vinden) |
t2 (jij, je) iej | koopt | kriengt | veent |
t3 (hij, zij) hee, zee | koch | krig | veent |
mv (wij, jullie, zij) viej, iejleu, zee | koopt | kriengt | veent |
Uitleg van enkele (oud-)Rijssense woorden
Hier en daar heb ik een aantal (oud-)Rijssense woorden woorden gebruikt; deels omdat het goed past binnen de lengte van de psalmregel, maar ook omdat ik op die manier een aantal kenmerkende oud-Rijssense woorden wil herwaarderen.
Aajt/aaltied/aalt betekent altijd. Aajt is oud-Rijssens voor altijd; aalt kan gezien worden als een soort afkorting van aaltied. Een bekende Twentse uitdrukking is aajt vedan (ook wel geschreven als: aait vedan) en heeft de betekenis van altijd (maar) door(gaan).
Angoan betekent aangaan, maar het heeft ook de betekenis van (wild) tekeer gaan. Psalm 3 begint met: Wat geet de viejaand an. Deze regel moet verstaan worden als: Wat gaat de vijand (wild) tekeer.
Allees betekent overeenkomstig, met elkaar overeen komen (zie psalm 37:10)
Anmaakn betekent voortmaken, haasten (zie Psalm 22:7)
Bekuekeln betekent voor de gek (laten) houden (zie Psalm 73:4)
Beskeed betekent antwoord (zie o.a. Psalm 3:1)
Boagel betekent (strijd)boog (zie o.a. psalm 46)
Braake betekent bouwval, ruïne (psalm 102:3)
De moodvearn loatn hangn betekent de moed opgeven (zie psalm 107:11)
Doewnuereg betekent eigenzinnig, onhandelbaar (zie o.a. Psalm 1:3)
Fàel (op) betekent begerig (naar) (zie Psalm 1:1; Psalm 22: 4)
Fiestern betekent kou lijden, kleumen (psalm 102:3)
Geneareg betekent genadig (Zie o.a. psalm 32:1)
Goagel betekent verhemelte (zie psalm 137: 3)
Gruets betekent trots, hoogmoedig (groots) (zie o.a. Psalm 1:1)
Ieder bod betekent iedere keer (zie Psalm 73:10)
Inteeng komm betekent tegemoet komen (zie o.a. Psalm 42:6)
Jums of ums betekent immers (zie Psalm 73:4; psalm 119:19)
Kaant betekent volkomen goed (zie Psalm 22:2)
Mùege betekent makkers (zie Psalm 127:4)
Nonverdan betekent van nu af aan (zie o.a. Psalm 39:1)
Oetropm betekent uitrukken (zie psalm 80:8)
Op n trad goan betekent op weg gaan (zie Psalm 1:1)
Oawergoonstig betekent jaloers (zie psalm 68:5)
Skeeper betekent herder (zie Psalm 23:1)
Skemme betekent schim (o.a. psalm 102:4)
Slok betekent onvast, zwak, loszittend (zie Psalm 22:5)
Smangs (ook wel uitgesproken als mangs) betekent soms (zie o.a. Psalm 23:1)
Tamee/voort betekent zometeen (zie o.a. psalm 84:3)
Umwiel betekent gewoonlijk, haast altijd (zie Psalm 105:2)
Umzuens betekent tevergeefs (zie Psalm 127)
Vedan betekent (al)door, verder (zie o.a. Psalm 1:1)
Veskel betekent ruzie (zie psalm 80:4)
Zul betekent drempel (zie psalm 84:4)
Zwiemeln betekent door duizeling wankelen (zie Psalm 107:11)